Het Nieuwe Instituut in Rotterdam heeft ruim honderd vaste medewerkers en zo’n vijftig flexkrachten. Wat zij gemeen hebben? Zij zetten zich allemaal in voor de maatschappelijke opdracht van het museum voor architectuur, design en digitale cultuur. Aukje Bolle, sinds oktober zakelijk directeur, vertelt over het werkgeverschap in deze bijzondere organisatie.
‘Ons werkgeverschap is gebaseerd op drie waarden. Eén: onze medewerkers zijn in contact met de buitenwereld: het museumpubliek, de (inter)nationale architectuur- en designsector en de stad Rotterdam. Ze weten wat er speelt in de omgeving en zijn in staat om met al die partijen samen te werken. Twee: de werkvloer is een testing ground. Om erachter te komen of een idee werkt in de praktijk, moet je soms de theorie loslaten en het gewoon uitproberen. Dit vereist dat medewerkers lef tonen en de organisatie dus experimenteerruimte biedt. Drie: voor de kwaliteit van onze dienstverlening is het belangrijk dat er zoveel mogelijk verschillende stemmen klinken. Onze standplaats Rotterdam is een superdiverse stad, onze inkomsten komen grotendeels van de gemeenschap, dus wij willen een zo breed mogelijk deel van die gemeenschap vertegenwoordigen, bereiken en bedienen.’
‘Bij de werving en selectie van nieuwe medewerkers proberen we zoveel mogelijk oog te hebben voor de balans in leeftijd, gender en culturele achtergrond. Bijna alle mensen zijn geneigd om medewerkers aan te nemen die op ze lijken. Maar wij zoeken bewust naar mensen die een nieuw perspectief toevoegen. In de huidige krappe arbeidsmarkt is dit natuurlijk niet altijd even eenvoudig. Bij de echte ‘museale’ functies valt het mee, maar bij de algemene staffuncties – financiën, ict, bedrijfsvoering, vastgoed en HR – merken we dat we in een steeds kleinere vijver vissen.
Daarnaast streven we ernaar dat álle medewerkers worden gehoord. Dat doen we zowel via formele medezeggenschap in de ondernemingsraad, als informeel, door een open en veilig werkklimaat te creëren. Iedere organisatie heeft mensen nodig die zich luid durven uit te spreken, maar wij luisteren ook actief naar de medewerkers die van nature bescheiden zijn of een functie hebben waarmee ze minder snel op de voorgrond treden, zoals hospitalitymedewerkers.’
‘Klopt, wij zijn een zogeheten zoöperatie. Dit organisatiemodel is hier ontwikkeld; een mooi voorbeeld van de testing ground waarover ik net sprak. Het houdt in dat wij als organisatie de belangen meenemen van planten, dieren, water en natuur. Dat gebeurt via een menselijke woordvoerder die verstand heeft van ecologie. Bij ons heeft een landschapsarchitect deze rol. Een voorbeel: stel dat we een evenement willen organiseren op ons buitenterrein. Dan doen we dat buiten het broedseizoen van de vogels die daar leven.’
‘Het is moeilijk om iedereen over één kam te scheren, maar grosso modo zie ik hier veel dynamiek, creativiteit en improvisatievermogen. Het Nieuwe Instituut organiseert tentoonstellingen en evenementen, en iedereen is altijd bereid om de handen uit de mouwen te steken. Ook de mensen die normaal achter een bureau zitten. Op zulke momenten komt er een enorm productieve energie vrij. En ik zie gastvrijheid: als je het museum binnenkomt, word je vrolijk en hartelijk verwelkomd.’
‘Wij zijn een door de overheid gesubsidieerde organisatie en de cao voor musea maakt dat onze lonen niet altijd concurrerend zijn met die in de commerciële wereld. De mensen die bij ons werken, hebben dus bewust voor ons gekozen. Zij voelen zich verbonden met de maatschappelijke opdracht van het museum: een zo breed mogelijk publiek bereiken en met onze kennis een bijdrage leveren aan het publieke debat over architectuur en stedenbouw. Denk aan vragen als: welke oplossingen zijn er voor de woningnood in Nederland, hoe worden dichtbevolkte steden voldoende leefbaar en groen, hoe huisvesten we de zwakkeren in de samenleving? Het blijkt dat deze maatschappelijke opdracht mensen uiteindelijk vaak meer voldoening geeft dan een hoger salaris.’
‘Ik vind het belangrijk dat de medewerkers een evenwicht vinden tussen er zijn voor de organisatie en zichzelf in acht nemen. Iedereen is zeer betrokken, maar betrokkenheid moet niet doorslaan. Verder vind ik het belangrijk dat zij onze waarden onderschrijven en in praktijk brengen. Niet voor niets komen deze onderwerpen aan bod tijdens de ontwikkelgesprekken met de medewerkers. Tegelijk wil ik graag dat ze er ook hun eigen denkbeelden en ideeën op nahouden. Ik hoef geen leger van nieuwe instituters, bij wijze van spreken.
In de cultuursector zijn het spannende tijden, we opereren tegen een andere politieke achtergrond dan we gewend waren. Ik hoop dat we onze functie kunnen blijven uitoefenen. Architectuur en ontwerp gaan over het verbeelden van de ideale toekomst. Als werkgever wil ik ook een voorbeeld stellen van hoe het zou kunnen zijn. Een werkplek waar kennis, diversiteit, vrijheid en medemenselijkheid samenkomen, een werkplek die een waardevolle bijdrage levert aan de samenleving. Om de rest van de wereld te laten zien: zo kan het ook.’