22-02-2023 | Er bestaat bij verschillende werkgevers vrees dat er een uittocht gaat ontstaan van erg ervaren medewerkers, als zij zouden denken dat ze beter met pensioen kunnen zijn voordat de nieuwe pensioenregeling ingaat.
Deze gedachte komt voort uit het misverstand dat ze denken dat ze dan niet onder het bereik van de nieuwe pensioenregeling vallen, en ze denken dat hun pensioenuitkering levenslang stabiel zal blijven.
Het is belangrijk om eerst vast te stellen dat in het bestaande wetsvoorstel het uitgangspunt is dat álle pensioenrechten worden ingevaren; dus ook de pensioenen die op het moment van invaren al zijn ingegaan. Ook deze pensioenen gaan meebewegen met de economie. Omhoog als het beter gaat, omlaag als het slechter gaat.
Bij het invaren moeten doelstellingen door sociale partners en het fonds worden vastgesteld. Ook de volgorde waarin die doelstellingen gelden. Voor de hand liggende doelstellingen zijn “pensioengerechtigden gaan er niet op achteruit” en “actieven en slapers gaan er niet op achteruit”. Simpel gezegd kunnen deze beide doelstellingen gerealiseerd worden als de dekkingsgraad op het moment van invaren ten minste 100% is. In dat geval heeft het fonds tenslotte voldoende vermogen om zowel actieven en slapers, als pensioengerechtigden 100% (of meer) van de eigen voorziening pensioenverplichtingen (VPV) volgens het Financieel toetsingskader (FTK) mee te geven. In juridische zin is er geen sprake van vermogensverschuivingen op het moment dat iedereen zijn eigen VPV toebedeeld krijgt vermenigvuldigd met de dekkingsgraad.
Bij dekkingsgraden onder de 100% kunnen de doelstellingen in ieder geval niet allebei gerealiseerd worden. Dan is de vraag van belang of de sociale partners of het fonds een van beide doelstellingen een hogere status hebben gegeven. Als sociale partners of het fonds bijvoorbeeld bepalen dat de doelstelling “pensioengerechtigden gaan er niet op achteruit” voorrang heeft boven “actieven en slapers gaan er niet op achteruit”, dan zullen de pensioengerechtigden bij invaren 100% van hun VPV toebedeeld krijgen en de actieven en slapers dus minder dan 100%. In juridische zin is er dan wel sprake van vermogensverschuivingen van actieven en slapers naar pensioengerechtigden. Simpel gezegd: bij een invaardekkingsgraad onder de 100% moet er ‘gekort’ worden.
De vraag hoe in dat geval de korting plaatsvindt, wordt bepaald door de voorrangsregels die sociale partners/fonds voor het invaren afspreken.
De vraag heeft betrekking op optie 1. Het beschermen van de uitkering betekent ook dat je deelnemers die nog actief zijn, maar wel de leeftijd voor mogelijke vervroeging bereikt hebben, dezelfde vermogenstoedeling wil geven als een ander die reeds met pensioen is. Het is op voorhand niet wenselijk dat er onderscheid ontstaat tussen een 63-jarige actieve deelnemer en de 63-jarige deelnemer met vroegpensioen. Met andere woorden: je wilt nergens een sprong tussen twee deelnemers die erg op elkaar lijken. Dus ook de 62-jarige die bijna met vroegpensioen kan, wil je uit evenwichtigheidsoogpunt vrijwel gelijk behandelen als de 63-jarige.
Het zijn de sociale partners die straks de voorrangsregels bepalen. We mogen aannemen dat bij de vormgeving van die voorwaarden zowel werkgevers- als werknemersvertegenwoordiging zich ervoor zullen inzetten dat het bedoelde ongewenste effect niet door deze voorwaarden wordt bereikt. Werkgevers zullen naar verwachting willen sturen op behoud van personeel en werknemers zullen willen sturen op het voorkomen van ongewenste extra druk op jongere werknemers die hun pensioen nog niet kunnen laten ingaan.